Wereldwijd is er sprake van een toenemende vraag naar biobrandstoffen. Dit heeft er toe geleid dat er bijvoorbeeld in 2009 in totaal 1,5 miljoen barrels per dag aan vloeibare biobrandstof werden geproduceerd. Dit kwam neer op 1,8 procent van de totale wereldproductie aan vloeibare brandstof. In 2004 was dit nog 500.000 barrels per dat en dat betrof toen 0,6 procent van de totale vloeibare brandstof die wereldwijd werd geproduceerd. Dit lijkt hoopgevend voor het milieu maar toch is het maar de vraag of biobrandstoffen echt zo goed zijn voor het beperken van de CO2 uitstoot.
In verschillende landen gaat men meer suikerriet, soja en andere gewassen verbouwen om meer biobrandstof te produceren. Daarvoor wordt bijvoorbeeld in Azië en Brazilië veel ongerepte natuur verbrand zoals regenwouden en oerwouden. De schade die hiermee aan de natuur wordt toegebracht is vermoedelijk groter dan de voordelen die de extra productie van biobrandstoffen oplevert voor het milieu. Naast het verliezen van kostbare natuur komt er nog een nadeel bij: de regenwouden en oerwouden zorgen er juist voor dat CO2 wordt omgezet. Verder zorgt het platbrand van regenwouden juist voor meer CO2 in de lucht. Deze effecten worden echter niet in de ERoEI opgenomen.
Biobrandstoffen zorgen er daarnaast voor dat veel voedsel wordt aangewend voor brandstof in plaats van voor voeding. Dit roept het ethische vraagstuk op of het wel verantwoord is om mais tot biobrandstof te verwerken terwijl er in sommige landen sprake is van voedseltekorten.
Biobrandstoffen kunnen wel degelijk een goede ontwikkeling zijn zolang daarbij verstandige keuzes worden gemaakt waarmee mens en natuur in acht worden genomen.