Overtreding op ZZP-wet wordt hard aangepakt na mei 2017

De Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) is in mei 2015 ingevoerd. Deze wet kwam ter vervanging van de Verklaring Arbeidsrelatie. Deze VAR-verklaring bleek voor de Belastingdienst geen effectief middel in de strijd tegen schijnconstructies. Er is sprake van een schijnconstructie als een zzp’er in de praktijk wordt ingezet als werknemer en zo wordt behandeld terwijl deze op papier als een zelfstandige is benoemd. Door deze schijnconstructies ontdoken de werkgevers bepaalde belastingen. De zzp’er was daardoor een financieel aantrekkelijke arbeidskracht waar een werkgever bovendien vrij gemakkelijk afscheid van kon nemen.

Schijnconstructies voorkomen
De Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties moest schijnconstructies op de arbeidsmarkt voorkomen. Dit lijkt gemakkelijker gezegd dan gedaan. In de praktijk werkt de Wet DBA namelijk nog niet zo goed. Veel ondernemers en zzp’ers hebben vragen over deze wet. Daarom heeft staatssecretaris Wiebes van Financiën besloten om een meldpunt voor vragen over de Wet DBA op te richten.

Aanpakken schijnconstructies
Ondernemers die zich inzetten om de Wet DBA zo goed mogelijk te hanteren kunnen rekenen op coulance van de staatssecretaris. Ondernemers die echter de Wet DBA bewust overtreden kunnen een harde aanpak verwachten. Vooral na 1 mei 2017 worden overtredingen op de Wet DBA hard aangepakt. De wet schrijft voor dat de Belastingdienst beoordeeld of er sprake is van een schijnconstructie of niet. Als er geen schijnconstructie is toegepast hoeft de werkgever/opdrachtgever  geen loonheffingen met terugwerkende kracht te betalen. Als er wel sprake is van een schijnconstructie moet de opdrachtgever (die feitelijk meer een werkgever is) wel forse bedragen terugbetalen.

Modelovereenkomst
Een modelovereenkomst kan problemen in de toekomst voorkomen. Deze overeenkomsten kunnen van te voren worden ingevuld en aangeleverd aan de Belastingdienst. De Belastingdienst kan door deze modelovereenkomsten van te voren beoordelen of er geen sprake is van een schijnconstructie. Daardoor weten opdrachtgevers eerder of ze een naheffing kunnen verwachten of niet.